Wat leer je eigenlijk bij een studie Nederlands?

Nu de open dagen waarschijnlijk grotendeels niet doorgaan, dacht ik: laat ik eens vertellen wat een studie Nederlands eigenlijk inhoudt. Ik heb namelijk ooit (lees: 10 jaar geleden) Nederlands gestudeerd aan de VU in Amsterdam. En hoewel de opleiding daar niet meer wordt aangeboden, kan ik je wel vertellen uit welke onderdelen een wetenschappelijke opleiding Nederlands bestaat en waarin je je kunt specialiseren.

De studie Nederlands

De studie Nederlands is aan de meeste universiteiten opgedeeld in twee onderdelen: het taal-onderdeel (dit heet vaak taalkunde, taalbeheersing en/of taalwetenschap) en het literatuur/cultuur/letterkunde-deel (letterkunde en/of literatuurwetenschap). Voor alle duidelijkheid: nee, je bent niet alleen met grammatica, spelling en begrijpend lezen bezig. Grammatica en spelling dien je gewoon te beheersen (en anders krijg je een niet-vrijwillige cursus aangeboden) en je hoeft echt niet meer op zoek naar stomme signaalwoorden in alinea’s.

Taalkunde/taalbeheersing/taalwetenschap

Bij het taalkundige deel van de studie gaat het over taal. Dat klinkt als een inkoppertje, maar taal is veel breder dan je in eerste instantie denkt. Hier zit een klein stukje grammatica in (dat heet dan syntaxis), en in plaats van het ontleden en woordbenoemen zoals je dat op de basisschool en in de onderbouw van de middelbare school deed, maak je nu boomstructuren van zinnen. Maar je leert nog veel meer: hoe taal ontstaat en zich ontwikkelt, hoe verschillende landen en culturen hun woorden en zinnen bouwen, uitspraak van de diverse klanken…

Er is ook ruimte voor hoe mensen taal gebruiken, en hoe je dat zo effectief mogelijk in kan zetten. Hoe kun je bijvoorbeeld een 112-gesprek zo efficiënt mogelijk maken? Welke informatie is nodig, welke informatie kun je schrappen?

Om een voorbeeld te geven van de 112-gesprekken (een van mijn docenten deed daar onderzoek naar en haar aanbevelingen zijn overgenomen door de alarmcentrale): vroeger werd er opgenomen en gevraagd ‘wat is er aan de hand?’ of ‘wat is er gebeurd?’. Het resultaat was dat de centralisten dan een heel verhaal kregen waar vaak geen touw aan vast was te knopen (mensen bellen in paniek naar 112) en dat de benodigde hulpdiensten pas na een aantal minuten naar de plek van de noodsituatie gestuurd konden worden. Kostbare tijd die verloren ging, zowel op de alarmcentrale (telefoontjes kostten op deze manier veel tijd), maar ook, vooral, voor de mensen in nood. Hoe kwam het dat die mensen, in een noodsituatie, toch zo’n heel verhaal vertelden, terwijl de centralist enkel wilde weten welke hulpdiensten waar naartoe moesten? Dat kwam omdat de vraag te ‘open’ was. De vraag die de centralisten stelden nodigde mensen als het ware uit om een enorm verhaal te vertellen, inclusief alle details. In een stresssituatie (en laten we eerlijk zijn: als je 112 belt is er 99 van de 100 keer sprake van een stresssituatie) zijn mensen over het algemeen niet meer in staat om ‘de vraag achter de vraag’ te horen en daar antwoord op te geven. Bij 112 was ‘de vraag achter de vraag’: wat is het noodgeval, en welke hulpdiensten moeten waarheen? Dat mensen die vraag in een dergelijke situatie niet meer konden beantwoorden, zorgde dus voor veel vertraging en vaak ook frustraties over en weer. Reden genoeg dus voor een onderzoek. In dit onderzoek werd onder andere gekeken naar hoe centralisten in andere landen hun vraag formuleren en of daar efficiënter gecommuniceerd werd. In Amerika zijn de centralisten bijvoorbeeld veel meer ‘to the point’: “911, what’s your emergency?”. Hierdoor krijgen de centralisten (over het algemeen) meteen een concreet antwoord, waardoor ze sneller de juiste hulpdiensten naar de plaats van het ongeval kunnen sturen. De aanbeveling was dan ook om in Nederland iets vergelijkbaars te gaan vragen. En hoppa: de 112-gesprekken werden sneller en efficiënter.

Ook leer je om gesprekken taalkundig te analyseren, om zo te ontdekken waar mensen de mist in gaan en hoe dus misverstanden in gesprekken ontstaan. Mensen doen bijvoorbeeld vaak bepaalde ‘gesprekshandelingen’, zonder dat ze daar de implicaties van overzien.

Een voorbeeld van dit soort gesprekshandelingen is de vraag met het geïmpliceerde antwoord. Moeders en hulpverleners hebben hier vaak een handje van 😉 . Je hebt als kind vast wel eens een van deze ‘vragen’ gehoord: ‘Dek jij even de tafel?’, ‘Zet jij het vuilnis even buiten?’ en ‘Heb jij je huiswerk al gedaan?’. Dit zijn over het algemeen geen vragen, maar opdrachten-verpakt-als-vraag. Vaak hoor je dit aan de toon, maar je merkt het vooral aan het feit dat ‘nee’ niet tot de mogelijke/gewenste antwoorden behoort. Een ander kenmerk is dat er een (klein) ‘statusverschil’ zit tussen degene die de vraag stelt en degene die de opdracht uitvoert. Degene die de vraag stelt is vaak ‘hoger in rang/status’ dan degene die de opdracht uit moet voeren. Door het verschil in ‘status/rang’ is er automatisch minder ‘ruimte’ om te weigeren. Nou is dat bij kinderen niet altijd een probleem (laten we eerlijk zijn: sommige dingen moeten gewoon), maar als je met volwassenen onderling werkt, kan dit best wat frictie opleveren. Met name als de ander terugvalt op ‘ja maar het was een vráág!’. Klopt, maar je toon, intonatie en het verschil in status maakt dat het als een opdracht wordt opgevat. Dus als het echt een vraag is, moet je ook ruimte houden voor het antwoord ‘nee’. En dat doe je dus door middel van andere gesprekshandelingen (toon, formulering, open vraag ipv gesloten vraag stellen).

Voor de (aankomende) studenten/onderzoekers taalwetenschap: ik heb de ervaring dat vrouwen met ASS gevoeliger zijn voor deze manier van ‘vragen stellen’ en ‘overleggen’ dan mannen met ASS, maar ik heb geen wetenschappelijk bewijs hiervoor. Dus als iemand nog een onderzoeksvraag zoekt… 😉

Ik heb zelf binnen de taalwetenschap mij gespecialiseerd in Forensische Linguïstiek. Taal in de rechtsgang dus. Daar vallen die eerder genoemde 112-gesprekken onder, maar ook onderwerpen als auteurschap (wie heeft deze tekst/mail/dit sms’je/appje geschreven), plagiaat en hoe er in taalkundig opzicht rekening gehouden moet worden met kwetsbare participanten in de rechtsgang (kinderen, mensen voor wie Nederlands niet hun eerste taal is, slachtoffers van seksuele delicten, mensen met een (verstandelijke) beperking of mensen met een psychische aandoening). Het kan gaan om de rechtsgang toegankelijker te maken voor mensen die geen juridisch jargon kennen, maar ook bijvoorbeeld om (aanvullend) bewijs in een strafzaak. Een van de bekendste voorbeelden hiervan is de Jenny Nicholl-case: Jenny Nicholl verdween, maar vanaf haar telefoon werden nog wel sms’jes verstuurd. Een forensisch linguïst onderzocht de sms’jes, en kwam tot de conclusie dat ze niet door Jenny waren geschreven. Haar (ex)vriend is veroordeeld voor de moord op Jenny Nicholl, ook al is er nooit een lichaam gevonden.

Een andere zaak is recenter, en zit meer aan de politiekant van het onderzoek (het onderzoek in de Jenny Nicholl-case was na de misdaad, dit is tijdens de misdaad). De Britse politie had een pedo-chatbox in het vizier, en ze waren erachter wie de moderator was. Ze hebben toen een aantal rechercheurs getraind om het taalgebruik van deze pedofielen te kopiëren. De politie heeft toen een inval gedaan bij de moderator, maar heeft het zo weten te regelen dat hij op dat moment in de chatbox zat. Ze betrapten hem dus op heterdaad. Maar niet alleen hebben ze de moderator op heterdaad weten te pakken, ze hebben ook de rechercheur die er het beste in was om het taalgebruik te imiteren achter die chatbox gezet. De chatbox bleef nog tien dagen open, en er zijn zo’n 900 ip-adressen gevonden van mensen die in die chatbox kwamen kletsen over hun pedo-activiteiten. Ook de Sweetie-actie van Terre des Hommes valt in dit vakgebied (let op: filmpje kan schokkend overkomen. Niet geschikt voor jonge kijkers).

Letterkunde/literatuurwetenschap

Oké, om meteen even een misverstand te voorkomen: letterkunde en literatuurwetenschap zijn twee verschillende dingen, al werken ze zeker wel samen. Het voornaamste verschil is dat letterkunde vooral naar de tekst zelf kijkt, en dat literatuurwetenschap ook kijkt naar wat er is geschreven over die tekst en wat die tekst voor ‘waarde’ heeft. Beiden gaan over teksten, en dan vooral fictie-teksten. Romans, toneelstukken gedichten, verhalen.

Bij letterkunde kijk je dus vooral naar het werk zelf, en ook een beetje naar de tijd waarin het geschreven is. Dat zegt namelijk vaak veel over het verhaal wat de auteur probeert te vertellen, of over hoe bijzonder de tekst eigenlijk was voor de tijd waarin die geschreven werd.

Twee duidelijke voorbeelden van hoe de tijd waarin het gedicht verschenen is van invloed is op de interpretatie (de uitleg) van de tekst zijn Het Stokje van Oldebarnevelt (geschreven door Joost van den Vondel) en De Idioot in het bad (geschreven door Margaretha Leenmans onder het pseudoniem M. Vasalis). Het Stokje van Oldebarnevelt is een protestgedicht, waarin Vondel protesteert tegen de terechtstelling van zijn vriend en een raadspensionaris ten tijde van de tachtigjarige oorlog. Van Oldebarnevelt heeft ervoor gepleit om de strijd tijdelijk te staken, terwijl Maurits van Oranje, de opperbevelhebber, de strijd graag wil voortzetten. Vondel schrijft dit gedicht tegen het einde van zijn eigen leven, en zo’n 40 jaar na de terechtstelling van Van Oldebarnevelt. Het gedicht is zowel een ode aan Van Oldebarnevelt als een protest tegen de beslissing van Maurits van Oranje om de raadspensionaris en landsadvocaat te berechten en veroordelen. Vondel heeft dit gedicht waarschijnlijk niet eerder durven schrijven, uit angst dat hem hetzelfde lot als Van Oldebarnevelt te wachten stond.

Over De Idioot in het Bad heb ik al eens een blogpost geschreven. Ook bij deze tekst is de tijd waarin het geschreven is erg van belang: 1936. Het gedicht vertoont een voor die tijd ongekend niveau van inleving in de ‘idioot’, de verstandelijk gehandicapte. Hou hierbij in het achterhoofd dat verstandelijk gehandicapten en hun verzorgers niet lang daarna jaren moesten onderduiken, of anders vermoord werden door de Duitsers. Ook is van belang om mee te nemen dat Vasalis een vrouw is, en arts. Dat was ook toen nog redelijk ongewoon (vrouwenkiesrecht was er nog maar 15 jaar door, en Aletta Jacobs had weliswaar laten zien dat vrouwen best ook arts konden worden, maar dat deden nog niet veel vrouwen haar na). Dit gedicht was zijn tijd dus lichtjaren vooruit, zowel qua inzicht in de psyche van de ‘idioot’ als in de emancipatie van de vrouwelijke auteur.

Ook het Wilhelmus zoals we dat nu nog zingen (oké, doorgaans worden niet alle vijftien coupletten gezongen) is onderdeel van de oudere letterkunde. En zoals Claudia de Breij in haar stop-motion-filmpje uitlegt, heb je behoorlijk wat historische kennis nodig om te begrijpen waar dat lied nou echt over gaat.

Naast de oudere letterkunde, waar bijna alle teksten die ik hierboven noem onder vallen , heb je uiteraard ook de moderne letterkunde (hier valt het gedicht van Vasalis onder). Dit zijn alle boeken vanaf pakweg 1880/1900 tot het heden. Wat mij zelf altijd opviel was dat hoe moderner de boeken/teksten werden, des te somberder ze ook werden. Waar we met oudere letterkunde het ook nog over kluchten konden hebben of de grapjes die de auteur in de tekst had gemaakt, was daar bij moderne letterkunde geen ruimte voor. Behalve bij de jeugdliteratuur, maar dat vak werd officieel niet meer onderwezen aan de VU. Ik heb hierdoor een voorkeur voor de oudere letterkunde ontwikkeld. Daarnaast is mijn voorkeur voor de jeugdliteratuur alleen maar gegroeid.

Bij literatuurwetenschap kijk je niet alleen naar de tekst, maar ook naar wat andere mensen over die tekst hebben gezegd of geschreven. Het kan zijn dat ze dat in wetenschappelijke publicaties doen, maar het kan ook zijn dat de ene auteur naar de andere auteur verwijst in zijn/haar eigen werk. Het kan zijn dat zijn dat een auteur iets zegt over de tijd waarin hij/zij leeft, iets zinnigs, wat bewaard moet blijven voor toekomstige generaties. Kun je nu al zien welke boeken over tien, vijftien of zelfs vijftig jaar nog steeds iets zeggen over de tijd waarin wij leven? Daarnaast wordt binnen de literatuurwetenschap ook onderzocht hoe lezers zich gedragen (bijvoorbeeld wat voor boeken ze gaan lezen als de wereld in de fik staat). Je analyseert verhalen en onderzoekt zo de dialoog tussen de (vaak al reeds gestorven) schrijver en de (hedendaagse) lezer. Want waarom lezen mensen nog steeds Multatuli, Couperus, Bernlef en Reve? Wat zegt dat hen nu nog, in deze tijd? Dat zijn vragen die je onderzoekt bij literatuurwetenschap. Dit gaat dus iets meer over ‘de mens en de tekst’/’de relatie tussen lezer en schrijver’, en gaat ook in op filosofische aspecten van het lezer- en schrijverschap. Mag jij als auteur bijvoorbeeld bepalen hoe een lezer jouw tekst interpreteert? Of mag jij als lezer een eigen betekenis geven aan de woorden van de schrijver? En wat maakt dat het ene boek wel literatuur is en het andere niet? Wie bepaalt dat? Dat zijn allemaal vragen die binnen de literatuurwetenschap vallen.

Overige vakken

Vaak zijn er ook nog een paar overige vakken. Denk aan wetenschappelijke/academische vaardigheden (onderzoeken, schrijven, presenteren en als je veel taalkunde doet soms ook statistiek) en een paar algemene vakken over/rondom je studie, om ervoor te zorgen dat iedereen dezelfde basiskennis heeft. Daarnaast geven veel universiteiten hun studenten ook een vak filosofie. Niet eens zo zeer om een gesprek te voeren over wat Kant of Nietsche nou gezegd heeft, maar vooral omdat je van het vak filosofie op een andere manier leert denken. Abstracter, en met meer aandacht voor de theoretische mogelijkheden. Dit kan handig zijn bij bepaalde onderdelen van je studie. Ook leer je om betrouwbare en onbetrouwbare informatiebronnen van elkaar te onderscheiden. Deze vaardigheden komen je niet alleen tijdens je studie van pas, maar ook tijdens je carrière en in het dagelijks leven.

Tot slot…

Mijn ervaringen zijn gebaseerd op een aantal jaar Nederlands studeren aan de VU in Amsterdam. De VU biedt de opleiding Nederlands zoals ik die heb gehad niet meer aan. Ik weet dat een van mijn docenten forensische taalkunde naar de Universiteit Utrecht is gegaan. Je kunt bij de VU nog wel een aantal communicatiestudies doen, waar een paar van de taalkunde/taalwetenschappelijke vakken mee overlappen. Aan de Universiteit Utrecht, de Universiteit Leiden en de Rijksuniversiteit Groningen kun je nog wel Nederlands studeren. Hou er rekening mee dat elke universiteit haar eigen invulling aan de vakken geeft, en dat de inhoud van de studie ook afhangt van de specialisaties/onderzoeksopdrachten van de docenten.

Ook is het goed om te beseffen dat de open dag (digitaal of fysiek) de Instagram/Pinterest-versie van de opleiding is: alles is mooi, goed en leuk, en uiteraard nodigen ze de interessantste en meest enthousiaste professoren uit om een praatje te houden, en niet de stoffige dino die al 5 jaar dezelfde colleges afdraait. Dat je die dino wel voor je neus krijgt, dat zeggen ze er uiteraard niet bij. En, aangezien dit de Insta-waardige presentatie van de opleiding is: wat op de open dag niet geregeld is, is in het dagelijks leven op de opleiding zeker niet geregeld. Deze laatste dingen gelden uiteraard niet alleen voor de studie Nederlands.

Lieve aankomende studenten, ik hoop dat jullie iets aan mijn (lange) blogpost hebben gehad. Ik wens jullie veel succes met het kiezen van een opleiding!

15 gedachtes over “Wat leer je eigenlijk bij een studie Nederlands?

  1. Naomi zegt:

    Wat een hoop informatie! En grappig genoeg had ik voor het lezen verwacht dat ik literatuurwetenschappen het leukst zou vinden, maar na het lezen denk ik dat ik heel gek zou zijn op taalkunde. Weer wat geleerd dus, waarvoor dank!

    Like

    • booksometea zegt:

      Jep oeps 🙊. Ik was enthousiast 😉. En het bijzondere is: ik dacht ook letterkunde/literatuurwetenschap leuker te vinden. Tot die forensische linguïstiek voorbij kwam. Ik was verkocht. Het hielp vast ook dat mijn autisme daar een voordeel was 😉.

      Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.